Intro Projecten Teksten Websites Illustraties
Teksten > Wie was er aan de macht in... Maarssen


De artikelen over Maarssen in 1747 en 1787 heb ik op verzoek van Landschap Erfgoed Utrecht geschreven voor het blad van de Historische Kring Maarssen, waar ze in 2008 zijn verschenen.

1747 1787

.

Maarssen: wie was er aan de macht in... 1787

 

In het vorige artikel werd de politieke situatie in Maarssen beschreven anno 1747: De ambachtsheer van Maarsseveen en de ambachtsvrouwe van Maarssen domineerden aan weerszijden van de Vecht het bestuur. Van de politieke strubbelingen van dat jaar en het jaar daarop was in Maarssen nauwelijks iets te merken: de stadhouder, die in 1747 weer in Utrecht in zijn ambt was hersteld, vond het niet nodig om Maarssense bestuurders af te zetten. Het enige politieke feit dat er dat jaar in het dorp voorviel was het plaatsen van een vlag "ter eeren van zijn Hoogheijt den heere Prins van Oranien" op de kerktoren.

Dit artikel, het tweede in een serie van vier over de bestuurlijke geschiedenis van Maarssen, beschrijft de situatie in 1787, veertig jaar later. Deze keer valt er heel wat meer actie te beleven.

 

Vrijkorps

Op 23 mei 1784 werd aan de schutterij van Maarssen en Maarsseveen een vaandel aangeboden, vervaardigd door luitenant J. de la Bruguede jr., met het opschrift 'Sic sperare licet' ('Zo mag men hopen').[1] Dat klinkt als weinig bijzonders, ware het niet dat er in Maarssen nooit een dergelijke burgerwacht was geweest. De schutterij was pas kort tevoren opgericht. Hopman (kapitein) Marten van den Helm nam het vaandel dan ook dankbaar aan, en merkte daarbij op dat de "brave Landlieden" nu de mogelijkheid hadden "hunner vrijheid, rechten en wettige overheid ... te beschermen en de algemeene rust en veiligheid te helpen ondersteunen”. [2]

Wat was hier aan de hand? Waar was dit kleine burgerleger voor nodig?

Daarvoor moeten we vijfhonderd kilometer zuidelijker zijn: in Parijs. Drie dagen eerder, op 20 mei 1784, was daar het einde van de Vierde Engelse Oorlog (1780-1784) bezegeld. Vanaf het begin was deze oorlog rampzalig geweest voor de Verenigde Nederlanden en overal was er politiek gemor ontstaan tegen de stadhouder, Willem V. Men drong aan op hervormingen. In de zomer van 1783 ontstonden in verschillende steden exercitiegenootschappen, particuliere legertjes, die als doel hadden de veiligheid te vergroten en een tegengewicht te bieden tegen geweld van Oranjegezinden. In de stad Utrecht ging dit via een omweg: de hervormingsgezinde patriotten drongen eerst aan op een heroprichting van de, door de stad gecontroleerde, schutterij. Uiteindelijk stichtten ze tegelijkertijd echter een exercitiegenootschap, ook wel vrijkorps genaamd: ‘Pro patria et liberate’.

Ook in Amersfoort, Wijk bij Duurstede en Soest kwamen initiatieven op voor dergelijke legertjes en Maarssen besloot niet achter te blijven. Op 23 september 1783, ruim een half jaar voor de bovengenoemde uitreiking van het vaandel, stuurden de Maarssenaren een verzoek aan de Staten van Utrecht om een vrijkorps te mogen oprichten. Het aantal inwoners dat aan zo'n korps mee wilde doen was "ten getaale van ongeveer veertig". [3] Het duurde bijna zes maanden voordat de Staten, "lauderende den ijver en het goede oogmerk", de toestemming uiteindelijk gaven.[4] Op 1 maart 1784 werd het Maarssense korps officieel opgericht. Vervolgens stuurde men aan de Staten het bijbehorende reglement ter goedkeuring, maar ook daarmee maakten de Staten geen haast. In Maarssen wilde men niet langer wachten: het vaandel werd in gebruik genomen en daarmee kon het korps echt beginnen. Bovendien had men inmiddels al uitgekiend dat, volgens een plakkaat uit 1623, toestemming van de Staten voor een dergelijk korps niet eens nodig was. De Maarssenaren konden dus hun eigen gang gaan en daarmee had Maarssen zijn vrijkorps.

Wie denkt dat de leden van het korps als doel hadden zich te verzetten tegen de plaatselijke politiek, heeft het mis. "Zoo wel de Ambachtsvrouw van Maarssen als den Heere van Maarsseveen" lieten zich de wapenoefening welgevallen, de vrouwe zelfs "met volkoomen genoegen". [5] Ook schout en schepenen van beide heerlijkheden schaarden zich achter het initiatief. Dat dat niet verwonderlijk was, zal blijken als we bekijken uit welke personen die colleges eigenlijk waren gevormd.

 

Schout, secretaris, schepenen

De kapitein van het Vrijkorps, Marten van den Helm, speelde een hoofdrol in het toenmalige Maarssen. Van 1762 tot 1765 was hij secretaris van Maarsseveen geweest, waarna hij er als schout werd benoemd. In 1769 werd hij ook nog schout van Nigtevecht, dat in handen was van Willem Huydecoper (1744-1815), de broer van de Maarsseveense ambachtsheer. Een derde schoutambt vervulde hij vanaf 1771 in Westbroek, aanvankelijk als waarnemer, maar vanaf 1777 voor vast. Dit ambt vervulde hij namens Willem René van Tuyll van Serooskerken, heer van Zuilen en Westbroek. [6]

Naast zijn drie aanstellingen als schout hield Van den Helm ook nog tijd over voor zijn beroepsactiviteiten als notaris, van 1668 tot 1771 te Utrecht en daarna te Maarsseveen. In 1771 had hij de buitenplaats De Boomgaard gekocht, een voornaam gebouw dat er nog steeds staat, aan de Herengracht.

Zijn collega-notaris Willem Voorsteegh was sinds 1778 schout van Maarssen, en een andere notaris, Jacobus van Someren, was van beide gerechten de secretaris: in Maarssen vanaf 1762 en in Maarsseveen vanaf 1765. Zoon Jasper van den Helm, vaandrig van het Vrijkorps, was inmiddels ook in het notariskantoor betrokken en zou in Maarssen nog aardig carrière maken, zoals we in een volgend artikel zullen zien.

Bestuurlijk was er in Maarssen sinds 1747 weinig veranderd. Nog altijd bestond de toplaag uit de ambachtsheer of -vrouw, voor Maarssen was dat Maria Catharina Baronesse van Tuyll van Serooskerken, voor Maarsseveen Jan Elias Huydecoper. Wel waren de verschillende ambachtsheerlijke families van de streek inmiddels over en weer familie geworden: de vrouwe van Maarssen was de tante van de ambachtsheer van Zuilen en Westbroek, en tegelijkertijd de schoonmoeder van de ambachtsheer van Maarsseveen. Haar dochter Isabella Margaretha was in 1763 namelijk getrouwd met Jan Elias Huydecoper. Zij overleed twee jaar na de bruiloft.

Nog altijd stelden ambachtsvrouwe en -heer ieder jaar dezelfde schepenen aan, via een soort rouleersysteem. De schepenen hielden zich met het vertrouwde takenpakket bezig, getuige de portefeuilleverdeling die in 1781 voor Nieuw-Maarsseveen werd opgesteld: de oudste schepen werd daar belast met de akten van indemniteit en de armenzorg, de middelste schepen met het toezicht op de nachtwacht en de turfton en de jongste met het toezicht op de straten en de watergangen, de vuilnisophaal en het onderhoud van de lantaarns. [7] In de jaren 1780 hield men zich verder bezig met controleren of de Maarssense bakkers hun brood niet te licht bakten. [8]

 

Request en circulaire

Bij het kersverse vrijkorps bleef het voorlopig bij oefenen. Een actie die inmiddels echter wel was ondernomen was de resolutie die op 25 februari 1784 bij de Staten was ingediend. De Staten hadden namelijk burgers in de gelegenheid gesteld hun politieke grieven te melden. De Maarssenaren verzochten onder andere om belastinghervorming, opheffing van de verboden op allerlei ambachten op het platteland en een aantal politieke hervormingen. [9] De Staten verwaardigden zich echter niet om er op te reageren.

Wat aan de resolutie van de Maarssenaren opvalt, evenals aan de correspondentie met de Staten in verband met het Vrijkorps, is dat het juridisch zeer doorwrochte werkjes zijn. Zestiende-eeuwse brieven van bisschoppen en statenresoluties worden erbij gehaald, evenals de tekst van de Unie van Utrecht van 1579. Het mag duidelijk zijn dat de opstellers niet de eersten de besten moeten zijn geweest.

Op 12 augustus van hetzelfde jaar, 1784, kwam er vervolgens een boekje uit: Iets voor de in- en opgezetenen van de Provintie Utrecht, waarin de gebeurtenissen rond het Maarssense Vrijkorps en de resolutie worden beschreven en waarin andere inwoners van het platteland van de provincie worden opgeroepen ook in actie te komen. Volgens het voorwoord is een zekere ‘H.M.’ de auteur.

Wie deze ‘H.M.’ is, kan twee eeuwen na dato natuurlijk niet meer worden opgehelderd, maar schout Marten van den Helm is een logische kandidaat. In ieder geval wordt hij er rechtstreeks geciteerd, in zijn toespraak bij de overdracht van het vaandel op 23 mei. Ook zoon Jasper, vaandrig van het korps, mocht er zijn zegje doen. De twintigjarige jongen beloofde bij de uitreiking "dat, indien wij immer in omstandigheden mogten geraaken, waar in het geweld van binnen of van buiten den baas mocht zoeken te speelen en ons willen overheerschen, het zelve (d.i. het vaandel) in dien onverhoopten gevalle, tot den jongsten snik mijns levens zal blijven beschermen en verdeedigen". [10]

Dezelfde Jasper van den Helm werd enkele maanden later, in oktober 1784, aangesteld als secretaris van Maarssen, opnieuw een teken dat de ambachtsvrouwe het vrijkorps en de bijbehorende denkbeelden welgezind was. De post was "door den vrijwillige afstand" van notaris Jacobus van Someren vacant geraakt, al bleef hij in Maarsseveen wel als secretaris aan. Met vader Marten als schout van Maarsseveen en zoon Jasper als secretaris van Maarssen was de plaatselijke politiek nu een familiebedrijf geworden.

Het jaar 1784 sloot af met nog een politieke actie uit Maarssen, eentje uit een onverwachte hoek. Toen in het najaar van 1784 de Republiek door een Oostenrijks leger bedreigd werd, riepen de Staten van diverse provincies op tot mobilisatie. De pastoor van Maarssen, Henricus Berendtzen, tevens aartspriester van Utrecht, deed echter een duit in het zakje. Hij schreef een circulaire brief aan alle pastoors in de provincie, waarin ze verzocht werden hun parochies "aan te moedigen tot de oeffening in den wapenhandel", ter verdediging van het vaderland. [11] Dit was opmerkelijk, al was het maar omdat Oostenrijk zelf een katholieke staat was. Berendtzen was echter een verlichte geest, die in 1777 al een circulaire had gezonden aan de pastoors in zijn district waarin hij ze aanspoorde om lid te worden van de Oeconomische Tak van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen. Zijn aansporing ter mobilisatie had onder de Maarssense katholieken overigens maar weinig succes. [12]

Marten van den Helm vond tussendoor in ieder geval de tijd om te hertrouwen en om een vierde druk te bewerken van het leerboek "Oeffenschoole der Notarissen", dat de Hollandse notaris J. Pietersz. Schoolhouder meer dan een halve eeuw eerder had geschreven. Het kwam uit in 1785. [13]

 

Oorlogshandelingen

In augustus 1786 sloeg in Utrecht de vlam in de pan. De Utrechtse schutterij zette een aantal regenten af en vormde een nieuw stadsbestuur. In reactie hierop trokken de Provinciale Staten naar Amersfoort, maar de patriotten in Utrecht vormden een eigen provinciaal bestuur. Plotseling was de provincie dus in tweeën gedeeld. In het westen, het patriotse gedeelte inclusief de stad Utrecht, sloegen Hollandse vrijwillige strijders en het privéleger van de Rijngraaf van Salm, een Duitse vorst, hun legerkampen op. Het oosten was in handen van troepen van Willem V. De frontlinie liep dwars door de provincie, met patriotse versterkingen bij Utrecht.

Het Maarssense vrijkorps zat hierbij niet stil. Onder leiding van kapitein Marten van den Helm trok het in de nazomer van 1786 naar de stad Utrecht om die te helpen verdedigen. Dit verdedigen vond voornamelijk overdag plaats: de leden van het korps keerden 's avonds meestal terug naar Maarssen om zich de volgende ochtend weer in Utrecht te melden. [14]

Deze toestand bleef een aantal maanden duren en uiteindelijk bleek de ambachtsvrouwe van Maarssen niet ingenomen met al het rumoer. Op 2 april 1787 liet zij het gerecht de turfdragers, turfvulsters en kleppers bij elkaar roepen. Dit waren, net als het schoutambt en dat van de gerechtsbode, ambten die door de ambachtsvrouwe werden vergeven: de turfdrager en turfvulster waren betrokken bij de verkoop van turf, terwijl een klepper een soort nachtwacht was. Hen werd voorgehouden: "daar zederd eenige tijd sterke beweegingen en oproerigheeden in Maarssen hadden plaatsgehad", zij werden gewaarschuwd zich "als stille lieden te gedraagen zonder zig daar mede te bemoeijen en over uit te laten, op poene van cassatie van hun ampt". [15] Dat dit geen loze woorden waren blijkt omdat gedreigd werd met het "exempel" van de turfdrager Hendrik van Leer, die even tevoren was ontslagen. Het is vermoedelijk haar laatste politieke daad geweest: de baronesse overleed op 4 mei 1787 en werd als ambachtsvrouwe opgevolgd door haar dochter Agneta Geertruida van Lockhorst, weduwe van Francois de Witt, oud-burgemeester van Amsterdam.

De stadhouderlijke troepen probeerden inmiddels door te stoten. Op 9 mei 1787 omsingelde generaal Van den Hoop de stad Utrecht en hierbij trokken zijn troepen ook Maarssen binnen. Op diezelfde 9 mei moest schout Van den Helm melden dat een officier van het regiment van kolonel Grave van Efferen hem een schrijven van de Staten van Utrecht had getoond, waarin Maarssen en Maarsseveen werden gesommeerd drie compagnieën in te kwartieren.

In een moeite door communiceerden de Staten ook een beslissing van twee weken eerder, dat het Maarssense Vrijkorps moest worden ontbonden, "en dat dienvolgende de bijeenkomsten van het zelve, gelijk deszelve Exercitien voortaan zullen moeten cesseeren (ophouden), en verder dat het draagen van leusen of tekenen aan alle ingezetenen te Maarssen en Maarsseveen word geïnterdiceert (verboden)." [16]

De aanval van de stadhouder op Utrecht mislukte echter, en zijn militairen trokken zich de volgende dag weer terug. De al genoemde Rijngraaf van Salm nam het commando van de stad op zich en liet, om de verdediging van de stad te vergemakkelijken, alle bruggen over de Vecht afbreken. Ook Maarssen bleef hierbij niet gespaard: op 12 juni kwamen "de stads Utrechts timmerlieden met assistentie van een detachement Hussaaren" de brug slopen. De schepenen van Maarssen zaten even in hun maag met de vraag of ze dit aan de Staten, die zich nog steeds in Amersfoort bevonden, moesten melden, aangezien ze formeel gehouden waren "aan niemand dan aan die vergadering te obedieeren". Toch besloot men dit niet te doen, "ten einde geen onaangenaamhedens te ondervinden", nu ze het zonder "genoegzaame protectie" van de Staten moesten doen. Om de inwoners toch in de gelegenheid te stellen om van de ene kant van de Vecht naar de andere te komen, besloot de vrouwe van Maarssen een bootje in te zetten, waarin plaats was voor vier man.[17]

Inmiddels was niet alleen Marten van den Helm, maar zijn zoon Jasper bij de militaire handelingen betrokken geraakt. De vrouwe van Maarssen gaf op 11 juli kennis dat Jasper "vermits het engagement in den militairen dienst" niet "in deezen Gerecht tegenwoordig zoude kunnen weezen", vandaar dat zijn vader Marten, blijkbaar wel beschikbaar, als interim-secretaris werd aangesteld.

Uiteindelijk gaven buitenlandse troepen de doorslag. Engelse en Pruisische troepen trokken de Republiek binnen om orde op zaken te stellen. In september 1787 werd Utrecht ingenomen. De patriotten hadden verloren.

 

De afrekening

Nu Willem V de macht weer in handen had, werd er orde op zaken gesteld. De Staten keerden terug naar Utrecht, de door de patriotten afgezette Utrechtse regenten kregen hun plaats in de vroedschap weer terug. Er kwam nieuw bloed in de Utrechtse vroedschap, maar dit waren vaak nog jonge bestuurders. Van hen mocht, aangezien ze hun benoeming aan de stadhouder te danken hadden, verwacht worden dat ze de stadhouderlijke lijn zouden volgen. De patriotten moesten het veld ruimen. Voor zover ze al niet naar het buitenland waren gevlucht, werden ze uit hun ambten gezet en er werden arrestaties verricht. Vooral in de stad Utrecht was het optreden streng. [18]

De grote zondebok in Maarssen was schout Marten van den Helm. Bij plakkaat van de Staten van 14 november 1787 werden commandanten van exercitiegenootschappen die in 1786 gewapend naar Utrecht waren getrokken uitgesloten van amnestie. Van den Helm voelde de bui al hangen en betuigde in mei 1788 via een smeekbede aan de Staten zijn "oprecht berouw en leedweezen" en beloofde niets meer te doen wat "eenigzints zoude kunnen strekken tot destructie van de gevestigde constitutie en vastgestelde regeringsvorm". [19]

Zijn verzoek om amnestie werd door de Staten afgewezen, waarna Van den Helm baron Van Tuyll van Serooskerken, heer van Zuilen en Westbroek, verzocht om hem te steunen in een request aan de Stadhouder zelf. Dit liep op niets uit en in oktober van dat jaar moest zoon Jasper van den Helm de baron al berichten dat de vervolging van vader Marten al zo ver was gekomen dat hij "ons voor 't tegenwoordige heeft moeten verlaaten". Hiermee was voor Van Tuyll van Serooskerken de maat vol, en hij stelde in november 1788 een nieuwe schout van Westbroek aan, Mr. Pieter Samuel Roëll. Van den Helm schreef nog een verbolgen brief: "Dit is dan de belooning van mijnen tienjaarigen arbeid." Hij had zich voor Westbroek juist zo "afgeslooft, en veel meer gedaan heb dan mijn post was". [20]

Marten van den Helm bleef nog wel aan in Maarsseveen. De Staten waren er blijkbaar nog niet zeker van dat hier en in Maarssen het patriottisme de kop in was gedrukt, want op 8 maart (de verjaardag van stadhouder Willem V) en 7 augustus 1788 (de verjaardag van Wilhelmina van Pruisen) kwam een klein detachement toezien of de feestvreugde niet door protesten zou worden verstoord. Uiteindelijk vonden er echter geen ongeregeldheden plaats. [21]

De gerechtelijke procedure tegen de Maarsseveense schout Marten van den Helm ging ondertussen onverminderd door. In augustus 1788 hadden vier oud-leden van het Maarssense vrijkorps als getuigen verklaard dat Van den Helm hen inderdaad als commandant was voorgegaan bij de gewapende verdediging van de stad Utrecht. Vervolgens werd hij vanaf september meermalen voor het gerecht gedaagd, waar hij telkens niet kwam opdagen. In maart 1789 werd het uiteindelijke vonnis geveld: Van den Helm werd uit al zijn ambten ontheven, en uit de provincies Utrecht, Holland, Zeeland en West-Friesland verbannen. Al zijn goederen werden verbeurd verklaard. [22]

Van den Helm was dus ineens ongewenst persoon zonder bezittingen! Ook zijn schoutambt in Maarsseveen moest hij opgeven. Al voor het uiteindelijke vonnis, op 1 maart 1789, stelde Jan Elias Huydecoper "vermits de nog continueerende procedures tegen den Schout" Martens zoon Jasper als schout aan. Die nam ook de notarispraktijk over en de buitenplaats "De Boomgaard", die tot 1922 in de familie zou blijven. Marten van den Helm zelf was inmiddels naar Amsterdam gevlucht, waar hij ondanks de verbanning door het Hof van Utrecht blijkbaar wel kon wonen. [23] Nog in 1794 vroeg Jasper van den Helm aan ambachtsheer Huydecoper of hij mogelijkheden zag om zijn vader "een post of posje te geeven of bezorgen, waar voor hij eenige subsistentie zoude kunnen genieten, al was zulks dan nog voor zoo weijnig belang". Het hielp echter niet: Marten van den Helm, die zo enthousiast als patriot was begonnen, moest zijn laatste dagen slijten als ambteloos burger. In Maarssen moest hij als enige boeten voor zijn daden: schepenen Dirk van Erkom en Hendrik Slok, die ook met het vrijkorps naar Utrecht waren getrokken, mochten rustig in het college van Nieuw-Maarsseveen blijven zitten. Maar zij hadden dan ook hun bereidwilligheid getoond door tegen Van den Helm te getuigen in zijn proces. [24]

Het uitroepen van de Bataafse republiek op 19 januari 1795 moet een troost voor Marten van den Helm zijn geweest. Willem V vluchtte naar Engeland en in de Maarssense notulen schreef men fier: "Vrijheid, gelijkheid en Broederschap - of de Dood". [25] Marten van den Helm keerde echter niet levend terug naar Maarssen. Op 22 juli 1795 stierf hij in Amsterdam, en twee dagen later werd hij in de hervormde kerk van Maarssen begraven. [26]


Drs. Roel Mulder

 

 

Noten:



[1] Joop Uppelschoten, ‘Burgerbewapening in Maarssen en Maarsseveen. Opkomst en ondergang van een politieke beweging’, in: T.J. Hoekstra et al. (red), O vrijheid! onwaardeerbaar pand!: aspecten van de patriottenbeweging in stad en gewest Utrecht, Utrecht 1987, 145-155, aldaar 150.

[2] Iets voor de in- en opgezetenen van de provintie Utrecht, bevattende alle het geene zedert de afschaffing der Stadhouderlijke recommandatiën, het wapenen der burgeren, en het opgeven der bezwaaren, zoo ten platten lande, als in de kleine steden van de provintie Utrecht is voorgevallen, Utrecht 1784, 71. Aanwezig op het Utrechts Archief, bibliotheek, VII B 1, no. 11.

[3] Iets, 1.

[4] GA Maarssen: Archief gerecht Maarsseveen, inv. no. 4.

[5] Iets, 6.

[6] HUA, Archief Huis Zuilen, inv. no. 111.

[7] R.H.C. van Maanen, Index op de grondtransacties in de notulen van het gerecht Nieuw-Maarsseveen en Oud-Maarsseveen en Neerdijk 1762-1789, Maarssen 1993.

[8] GA Maarssen: Archief gerecht Maarssen, inv. no. 3.

[9] Uppelschoten, ‘Burgerbewapening’, 153.

[10] Iets, 74.

[11] P.H.M. van Opheusden, 'Henricus Berendtzen, aartspriester van Utrecht, een patriot die Bataaf werd', in: T.J. Hoekstra et al. (red.), O vrijheid! Onwaardeerbaar pand! Aspecten van de patriottenbeweging in stad en gewest Utrecht, Utrecht 1987, 222-276. Met wapenhandel wordt hier bedoeld: het oefenen met en gebruik van wapens.

[12] Uppelschoten, ‘Burgerbewapening’, 153.

[13] A. Pitlo, De zeventiende en achttiende eeuwsche notarisboeken en wat zij ons omtrent ons oude notariaat leeren, Haarlem 1948, 110-111. Uitgever van de door Van den Helm bewerkte druk was Blussé in Dordrecht.

[14] HUA, Hof van Utrecht, inv. no. 96-1. Getuigenverhoren Dirk van Erkom, Hendrik Slok, Jan van Doorn.

[15] GA Maarssen: Archief gerecht Maarssen, inv. no. 3.

[16] GA Maarssen: Archief gerecht Maarssen, inv. no. 3.

[17] GA Maarssen: Archief gerecht Maarssen, inv. no. 3.

[18] C. Dekker (red.), Geschiedenis van de provincie Utrecht vanaf 1780, Utrecht 1997, 81.

[19] HUA, Archief Huis Zuilen, inv. no. 112.

[20] HUA, Archief Huis Zuilen, inv. no. 112.

[21] GA Maarssen: Archief gerecht Maarssen, inv. no. 3; Archief gerecht Maarsseveen inv. no. 4.

[22] HUA, Hof van Utrecht, inv. no. 96-1.

[23] Volgens een notariële akte woonde Van den Helm in 1790 in ieder geval in Amsterdam. HUA notarieel archief, inv.nr. U236a15, aktenr. 93, d.d. 30-01-1790.

[24] HUA, Hof van Utrecht, inv. no. 96-1.

[25] GA Maarssen: Archief gerecht Maarssen, inv. no. 4.

[26] HUA, Begraafboek Hervormde Kerk Maarssen.

06 127 218 71
info@roelmulder.nl

KvK 11068039
Bank NL17 INGB 0007 5348 68
BTW NL-189844103B01